Goud en de reële rente: feit, fictie of halve waarheid?
14 augustus 2015
In menig goud-gerelateerd artikel komt dikwijls de term reële rente voor, dat wil zeggen, de nominale rente minus een inflatiecorrectie. Een lage reële rente zouden gunstig zijn voor de goudprijs en een hoge reële rente ongunstig. Dit wordt vaak gestaafd met diverse grafieken, correlaties en soms zelfs modellen. Maar snijdt dit argument ook theoretisch hout? We zullen zien dat we met een halve waarheid te maken hebben. Lage reële rentes scheppen de voorwaarden die tot een stijgende goudprijs kunnen leiden, maar van een zekerheid is geen sprake. De rol die goud voor de belegger kan spelen, hangt volledig af van het type belegger dat hij of zij is.
Het vermeende verband tussen de reële rente en goud
De reële rente is de nominale rente minus een inflatiecorrectie.
Indien u 1% rente op uw spaarrekening vangt en het CBS een inflatie van 2% rapporteert, verliest uw vermogen gedurende dat jaar 1% aan koopkracht. Oftewel, u verdiende een negatieve reële rente van 1%.
De gangbare theorie in goud-gerelateerde artikelen stelt dat een lage reële rente sparen onaantrekkelijk maakt, en beleggers daarom richting alternatieven duwt—waaronder goud.
Soms wordt hieraan toegevoegd dat een negatieve reële rente sparen en beleggen ontmoedigt en daarmee de economie schaadt, wat voor goud dan weer gunstig zou zijn.
Diverse grafieken, correlaties en modellen komen eraan te pas, maar eenduidigheid levert dit niet op; er is zowel statistisch bewijs vóór als tegen de bewering dat een lage reële rente en een hogere goudprijs hand in hand gaan. Het verband lijkt in ieder geval niet altijd op te gaan.
Nu hoeft de afwezigheid van een sterke statistische relatie niet meteen te betekenen dat de beweerde theorie niet klopt. Tegelijkertijd met een lage reële rente die de goudprijs normaliter omhoog had moeten duwen, zou er een andere factor actief kunnen zijn die de goudprijs omlaag duwt.
De enige uitweg is om vanuit theoretisch oogpunt kritisch naar het argument te kijken. Laten we beginnen met twee pijnpunten, alvorens we de kern van waarheid gaan onderzoeken.
Pijnpunt 1: De reële rente is niet objectief meetbaar
De hoogte van de reële rente staat nooit met zekerheid vast. De toe te passen inflatiecorrectie is namelijk geen objectief meetbaar feit.
Als men zich afvraagt of er wel of geen sprake is van een tropische dag, dan geeft een temperatuurmeting van 30.4°C door het KNMI hierover onbetwist uitsluitsel.
De inflatie wordt door het CBS ook tot achter de komma gerapporteerd. Toch is hier geenszins sprake van een objectief gemeten feit.
De koopkracht van een euro staat voor wat men allemaal voor een euro kan kopen, en dat is in een moderne economie nogal wat; miljoenen verschillende artikelen die voortdurend van kwaliteit veranderen.
De selectie van het goederenmandje, de toe te kennen gewichten en de kwaliteitscorrecties zijn allemaal keuzes die ook anders hadden kunnen uitvallen. Hiermee niets ten nadele van het CBS, de aard van een ‘inflatiemeting’ is simpelweg niet anders.
Het soms voorkomende verschil tussen de ‘gevoelsinflatie’ en de officiële inflatie illustreert dat deze ‘meting’ de zaak niet definitief afwikkelt, hoe graag we ook zekerheid willen.
De onzekerheid omtrent de hoogte van de reële rente roept de vraag op in hoeverre men kan verwachten dat beleggers handelen op basis van een grootheid—de reële rente—waarvan de hoogte hoogst niet eens vaststaat.
Dit roept ook de vraag op in hoeverre er niet sprake is van een statistische illusie. Want hoe weten we zo zeker dat er in een bepaalde periode sprake was van een negatieve reële rente en niet van bovenmatig hoog uitgevallen ‘inflatiemetingen’?
Pijnpunt 2: Een lage reële rente ontmoedigt sparen niet
Het grootste probleem met de stelling dat reële rentes tot hogere goudprijzen leiden door sparen te ontmoedigen, is dat een lage reële rente sparen helemaal niet ontmoedigt.
Stel uw vermogen van 1 miljoen staat tegen 5% op een spaarrekening. Bij 1% inflatie is uw reële rente 4%. Nu stijgt de inflatie naar 3% en daarmee daalt uw reële rente naar 2%. Gaat u nu minder sparen?
Enerzijds heeft het minder zin om te sparen omdat het qua koopkracht minder oplevert, anderzijds groeit de koopkracht van uw toekomstvoorziening minder dan verwacht en daarmee zou u extra moeten sparen om uw pensioen in koopkracht op het gewenste peil te houden.
Dit verschijnsel hebben we ook andersom in werking gezien. Toen eind jaren 90 de economie als kool groeide en de reële rente hoog was, leverde sparen en beleggen relatief veel op. Tegelijkertijd dachten genoeg mensen dat extra sparen niet nodig was bij deze hoge reële rentes en dat zij gerust wat extra konden consumeren; hun reeds bestaande spaargeld groeide toch razendsnel in koopkracht.
Het valt dus niet te zeggen of mensen bij een lagere reële rente minder gaan sparen en beleggen dan bij een hogere rente, omdat ze met twee tegengestelde effecten te maken hebben. Argumenten die op basis van spaarontmoediging economisch rampspoed voorspellen, snijden dus geen hout.
Daarnaast wordt vaker gesteld dat lage reële rentes bubbelvorming in bepaalde financiële activa stimuleren en dat het leeglopen of ineenstorten daarvan gunstig zou zijn voor goud. Dat kan, maar hoeft niet. Het hangt ervan af of mensen goud als een van de veilige havens uitkiezen of niet. Mogelijk, maar geen zekerheid.
Goud en financiële repressie
Toch bestaat er wel een verband tussen de aantrekkelijkheid van goud als belegging en de hoogte van de rente
Zoals we vorige week zagen, het belangrijkste argument tegen goud als belegging is dat het geen dividend uitbetaalt.
De relevantie van dit argument hangt af van de gemiddelde winstgevendheid van het bedrijfsleven en de hoogte van de nominale rente. Dit is immers wat de goudbelegger misloopt, zijn zogeheten ‘opportunity cost’ voor het aanhouden van goud.
In het geval van financiële repressie—oftewel een beleidsmatig gecreëerde omgeving van lage nominale en reële rentes—is dit argument minder relevant dan normaal. Van misgelopen rente of dividendbetalingen is veel minder sprake. Dit, terwijl de potentie tot koersstijgingen en de kracht van goud als diversificatiemiddel in tijden van financiële repressie groter zijn dan normaal. (zie hieronder)
Met andere woorden, een lagere nominale rente maakt goud aantrekkelijker ten opzichte van andere beleggingen als aandelen en obligaties.
Goud en de speculerende belegger
Dit gegeven kan meer huidige beleggers in aandelen en obligaties richting goud duwen. Echter geldt hetzelfde voor andere waarde-opslagmiddelen: juwelen, waardevolle kunst en cashgeld. Of de goudprijs daadwerkelijk profiteert, hangt van het specifieke gedrag van beleggers af. Wordt goud één van de opslagmiddelen met waarde waar beleggers in geval van financiële repressie in gaan zitten?
Op puur theoretische basis valt hierover niets te zeggen. Dit is het domein van de speculerende belegger die de goudmarkt op de voet volgt, bepaalde ontwikkelingen verwacht, hiervan wil profiteren en bereid is om de bijbehorende risico’s te nemen.
Op basis van theorie kan men enkel stellen dat financiële repressie de omstandigheden schept die goud tot een stijgende goudprijs kunnen leiden en men daarmee wellicht een interessante kans kan bieden. Maar van zekerheid of een onverbiddelijk causaal verband tussen de hoogte van de reële rente en de goudprijs is geen sprake.
Kortom er is sprake van een halve waarheid, een klassiek geval van het gehoord hebben van de klok maar niet weten waar de klepel hangt.
Toch is ook een halve waarheid die aanduidt dat er kansen zijn—maar geen zekerheid—waardevol voor de beleggers die risico’s kunnen en willen nemen. Daarbij is het belangrijk om te weten met welke doelstelling men belegt.Goud en de risicomijdende belegger
Men kan stellen dat er twee type natuurlijke beleggers zijn: de speculerende belegger en de risicomijdende belegger.
Beiden proberen een bepaald soort inkomen in de markteconomie te vergaren—de speculerende belegger probeert speculatieve beleggerswinsten te maken en de risicomijdende belegger probeert het gemiddelde marktrendement in de economie te verdienen.
Speculerende beleggers richten zich op specifieke trends, bepaalde industrieën, bedrijven of beleggingsinstrumenten en tijdelijke prijsonevenwichtigheden om door middel van superieure informatie of inzicht een bovengemiddeld marktrendement te verdienen.
Risicomijdende beleggers proberen een gemiddeld marktrendement te behalen om zo hun vermogen rustig te laten groeien zonder al te veel ups en downs te beleven.
De opwaartse mogelijkheden van goud door lage reële rentes vanwege (aanstaande) financiële repressie biedt kansen voor speculerende beleggers. Er zijn mogelijkheden, maar er is geen zekerheid, en beleggers kunnen hierop speculeren als zij bereid zijn om risico’s te nemen.
Voor de risicomijdende belegger kan goud een waardevolle diversificatie positie innemen in hun beleggingsportefeuille, omdat goud doorgaans anders op gebeurtenissen in de (financiële) wereld reageert dan de ‘traditionele’ beleggingsklassenaandelen en obligaties.
In tijden van financiële repressie is goud een bijzonder aantrekkelijke hedge, omdat het in vergelijking met reguliere beleggingen minder kwetsbaar is voor overheidsmaatregelen die de lokale schatkist weer gezond moeten maken. En zoals we vorige week hebben gelezen zijn dit zaken waar beleggers ook in de Westerse wereld rekening mee moeten houden.
Individuele beleggers kunnen beide typen beleggers, risicomijdende en speculerende, in zich behelzen. Een belegger kan prima een deel van zijn financieel vermogen zo veilig en gediversifieerd als mogelijk willen beleggen, en daarnaast een potje voor speculaties hebben dat hij bereid is om te riskeren.