Crisis voorbij maar beleid blijft in crisismodus
30 januari 2018
Eindelijk. Na een aantal matige en ronduit slechte jaren van economische groei, konden we enkele dagen geleden een economisch uitstekend jaar uitluiden. Én, zoals het er nu naar uitziet, een al even prima jaar inluiden. Tijd voor een feestje dus. Of niet?
Het was een prestatie van jewelste: in 2017 dikte de Nederlandse economie met ruim 3 procent aan. De laatste keer dat dat gebeurde, deed Oranje wél mee op een WK en bestond het team uit spelers zoals Giovanni van Bronckhorst, Ruud van Nistelrooij, Jan Vennegoor of Hesselink en Edwin van der Sar.
In tegenstelling tot voorgaande jaren, toen een blik op de site van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) veelal een deprimerende ervaring was, wekt een bezoek tegenwoordig een brede lach op. Er valt op cbs.nl namelijk een hoop goed nieuws te lezen: de staatschuld zakt; bedrijfswinsten zijn uitzonderlijk hoog; het beschikbaar inkomen van de Nederlandse huishoudens klimt vrolijk en rap omhoog, waardoor we met zijn allen meer uitgeven; huizen worden snel duurder; bedrijven investeren meer; het aantal werklozen ligt weer eens onder 400.000 en er zijn 8,7 miljoen mensen met een betaalde baan — meer dan ooit tevoren.
En daar blijft het niet bij. Elders lezen we dat onze pensioenfondsen ook in beter vaarwater komen, waardoor de gepensioneerde medelander nu kan hopen dat er in de loop van 2018 een brief op de mat zal vallen met daarin de aankondiging dat zijn of haar pensioenen omhoog gaat.
De vooruitzichten voor dit jaar zijn zonder meer rooskleurig. Het Centraal Planbureau was in de herfst van 2017 al in zijn nopjes met een verwachte economische groei van 2,5 procent dit jaar. Maar onlangs zagen de rekenmeesters in Den Haag aanleiding hun economische rekenmachine opnieuw tevoorschijn te halen: ruim 3 procent groei prijkte er op het scherm voor 2018. En ook De Nederlandsche Bank ziet onze economie met meer dan 3 procent aantrekken.
Gezien de prestaties in 2017 en de vooruitzichten voor 2018 mogen we met recht zeggen dat ons land in een periode van hoogconjunctuur zit. Nederland is daar overigens geen uitzondering in: de economie van de hele eurozone eindigde vorig jaar bijna 3 procent groter dan aan het begin. Daarmee verslaat de eurozone zelfs de Amerikaanse prestatie: in de VS bedroeg de economische groei ongeveer 2,5 procent. Het Internationaal Monetair Fonds voorziet voor 2018 een groei van 2 procent of iets meer in de eurozone en de VS. Het consumentenvertrouwen aan de andere kant van de oceaan is sinds 2000 niet zo hoog geweest als tegenwoordig.
Na een ellendig decennium is het toch wel fijn zo’n conclusie te kunnen trekken. We hebben de ergste crisis in bijna een eeuw overleefd. Hoera!
Sceptisch
En toch. Ik weet niet of het komt doordat de crisis zo lang heeft geduurd dat ik sceptisch ben geworden. Of heeft mijn scepsis te maken met het feit dat ik de verslagen van onze rekenmeesters uit Den Haag uit het recente verleden nog vers in mijn geheugen heb staan? Zij voorspelden bijvoorbeeld 1 procent groei in 2012 en bijna 1 procent in 2013, terwijl de Nederlandse economie in beide jaren uiteindelijk bijna 1,5 procent kromp. Hoe dan ook kan ik niet zeggen dat het in mijn ogen gerechtvaardigd is om het sein ‘crisis meester’ te roepen.
Niet dat ik dat niet zou willen. Integendeel, ik zou het als eerste van de daken schreeuwen wanneer de centrale banken, nu alles op economisch gebied lijkt te zijn genormaliseerd, ook hun monetaire knoppen terug zouden zetten op een normale stand. Of op zijn minst zouden aangeven dat in 2018 te gaan doen. Maar dat is allesbehalve het geval.
In de eurozone blijft het belangrijkste rentetarief, de rente die de ECB vaststelt, tenminste komend jaar nog op 0 procent staan. Ter vergelijking: de laatste keer dat de economische indicatoren eruit zagen als nu, bedroeg de ECB-rente ruim 3 procent. Daar komt nog bij dat de centrale bank een groot deel van dit jaar door de aankoop van honderden miljarden euro’s aan obligaties de overige rentes omlaag zal blijven drukken.
De Amerikaanse centrale bank Fed is weliswaar bezig met het verhogen van de officiële rente, maar gezien de stand van zaken in de Amerikaanse economie gaat dat wel erg langzaam. De officiële rente staat op het moment op 1,5 procent; als de bank doet wat ze belooft voor 2018 én 2019, namelijk in beide jaren de rente drie keer verhogen, dan zal die rente eind 2019 pas 3 procent bedragen. Vergelijken we dat met de rentestand uit 2007, het laatste normale economische jaar vóór de crisis, dan valt de discrepantie meteen op: toen bedroeg de Fed-rente namelijk ruim 5 procent.
Een goede vuistregel voor de gewenste hoogte van de officiële rente is dat die ruwweg een optelsom moet zijn van economische groei en (verwachte) inflatie. Passen we die regel toe op de eurozone en de Verenigde Staten, dan rolt er ongeveer 4 á 4,5 procent uit. In werkelijkheid zijn de officiële rentes anno 2018 echter ver verwijderd van die niveaus en ziet het er sterk naar uit dat dat op de korte termijn niet zal veranderen — zeker niet in de eurozone.
Dat roept een vraag op: zien de monetaire ridders een gevaar op ons afkomen dat wij, gewone stervelingen, niet waarnemen? Of menen zij dat die lovende berichten van het CBS en Eurostat alleen te danken zijn aan de 0 procent rente?Crisisbeleid blijft in stand
De ergste crisis sinds de Grote Depressie is voorbij. Het enige wat vreemd is en zorgen kan baren, is het feit dat de centrale banken zoals de Europese Centrale Bank (ECB) hun abnormaal lage rentes niet in lijn brengen met die goede economische tijden. Waar de economische landschappen bloeien, houdt de ECB de rente op een rampniveau.
Een mogelijke verklaring voor de keuze van de ECB is dat het economisch herstel misschien wel sterk, stabiel, structureel en solide oogt, maar dat niet is. Oftewel: dat alle seinen op groen staan, maar dat dit alleen komt omdat de rentes nog steeds zo laag zijn. In dat geval zou een verhoging van de rente betekenen dat het snel gedaan is met de economische voorspoed. Dat de ECB de rente voorlopig op 0 procent houdt, kan echter ook een heel andere reden hebben.
Er is immers nog een andere potentiële olifant in de monetaire porseleinkast. Ook als we aannemen dat het herstel voldoende sterk is bij hogere rentes aan te houden, dan nog zou een renteverhoging door de ECB voor een ramp kunnen zorgen. Ik doel op de financiële situatie bij de overheden van de eurolanden.
Een zoektocht in de spelonken van Eurostat, het Europese bureau voor de statistiek, levert vrij snel een overzicht op van de staatsschulden van alle eurolanden aan het eind van 2007 (het laatste jaar voor de crisis) en aan het eind van 2016 (de meest recente cijfers). Een simpele berekening laat vervolgens zien dat de staatsschuld in alle eurolanden op dit moment een behoorlijk stuk hoger ligt dan vóór de crisis.
Procentueel is de staatsschuld het sterkst gestegen in Letland: van 1,8 naar 10,1 miljard euro — een stijging van maar liefst 450 procent. De Letse schuld is daarmee echter nog steeds relatief klein, en daarbij: het land is een dwerg in de eurozone. Wat uiteraard vooral van belang is, is hoe sterk de schulden van de grote vier — Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje — zijn toegenomen.
En daar zien we iets wat verbaast: de stijging van de Italiaanse staatsschuld bedraagt ‘slechts’ 38 procent. Dat is niet veel meer dan de stijging van de Duitse staatsschuld; die was eind 2016 zo’n 34 procent hoger dan eind 2007. Het best presterende euroland in dit opzicht, is het land waar waarschijnlijk niemand zijn geld op zou zetten: Griekenland. De Griekse staatsschuld is met iets meer dan 30 procent gestegen sinds 2007 (en dat cijfer uit 2007 is inmiddels gechecked, het is geen oud verzinsel van de Griekse statistische tovenaars).
Bij Frankrijk en zeker Spanje is er echter niets leuks te melden: daar ligt de staatsschuld 72 respectievelijk 188 procent hoger dan eind 2007. Nederland zag zijn staatsschuld ondertussen oplopen van 261,5 miljard euro naar 435 miljard euro: een stijging van 66 procent.
Sinds het begin van de crisis heeft de ECB de officiële rente verlaagd naar 0 procent. Ook is de bank bezig op grote schaal staatsobligaties op te kopen om zo rentes van looptijden tussen 1 en 30 jaar omlaag te drukken. Één van de gevolgen daarvan is dat de eurolanden aanmerkelijk minder rente betalen over hun schulden.
De gemiddelde rente die Frankrijk bijvoorbeeld betaalt over zijn staatsschuld ligt onder 1 procent. Die van Italië en Spanje vinden we ruwweg tussen 1,5 en 2 procent. Ter vergelijking: eind 2007 had Parijs te maken met een gemiddelde rente over de Franse staatsschuld van 4,15 procent. In Rome en Madrid was dat 4,4 respectievelijk 4,18 procent.Miljardenrekening
Als ik de normale rente die die drie eurolanden betaalden over hun staatsschuld op 31 december 2007 loslaat op de nieuwe staatsschuld van die landen, dan zie ik dat Frankrijk jaarlijks 37 miljard euro meer rente zou betalen dan het eind 2007 deed. Voor Italië zou de extra rentelast 27 miljard euro bedragen; voor Spanje 37 miljard.
Vergelijken we de rentelasten die de landen zouden hebben bij normale rentestanden met de rentelasten in 2016, dan zijn de verschillen voor Frankrijk en Italië nog veel groter: 74 miljard (Frankrijk) en 63 miljard (Italië) euro extra. Elk jaar weer. De reden hiervoor is uiteraard dat hun rentelasten in 2016 ondanks de veel hogere schulden fors lager waren dan in 2007 dankzij de spectaculair gedaalde rentestanden. Zelfs Duitsland, het volgens velen financieel kerngezonde land, zou bij een normalisering van de rentes met een tientallen miljarden hogere renterekening te maken hebben.
En dan zijn er al die huishoudens en bedrijven die de afgelopen jaren nogal wat leningen hebben opgenomen om te consumeren en te investeren. Vaak hebben ze dat gedaan tegen de historisch lage, variabele rente. Verhoog de rente, en veel van die huishoudens en bedrijven zouden in financiële problemen komen. Een stijging van de spaarrentes zou dat kunnen neutraliseren, maar ervaring leert dat spaarrentes veel langzamer stijgen dan de rentes op leningen. Bovendien is het maar de vraag of commerciële banken spaarrentes zouden verhogen zolang ze ongelimiteerd geld kunnen lenen bij de ECB. Die maatregel blijft voorlopig van kracht.
Over sparen gesproken: we moeten ook al die huishoudens niet vergeten die hun spaargeld de afgelopen jaren in aandelen hebben gestopt omdat sparen niets meer opleverde. Verhoog de rentes fors en je riskeert een daling van de aandelenkoersen, iets wat het blakende vertrouwen van de consument en zijn bestedingen – oftewel de groei – zou raken.
Verhoog de rentes, en je riskeert dat alles. Hou de rentes laag, en het risico op een op termijn uit de hand lopende inflatie neemt toe. De ECB zit dus met een hels dilemma: beide keuzes draaien linksom of rechtsom uit op een ramp. Een crisis die de laatste zou overschaduwen wordt daarmee onvermijdelijk. Althans, dat zou inderdaad de conclusie zijn die een pessimist zou trekken voor wie het glas altijd half leeg is. Er is echter één belangrijke ‘maar’. Een ‘maar’ waardoor het allemaal anders kan lopen de komende jaren mét enorme, niet te onderschatten gevolgen voor de prijzen van edelmetalen. Daarover later deze week.