Fiat geldstelsel: geen zegen maar een ramp voor de waarde van ons geld
29 juli 2016
Prijsstabiliteit. Dat is al decennialang hét streven van de centrale banken, zeker die in het Westen. Centrale bankiers kloppen zichzelf vaak op de borst dat ze daarin zijn geslaagd, zeker de laatste decennia. Dat zij dat stellen wil echter niet zeggen dat het ook waar is. Laten we, om de vraag of die borstklopperij terecht is te beantwoorden, inzoomen op de ervaringen in Nederland daarmee.
Waarom Nederland? Uiteraard omdat wij daar het meeste mee hebben maar ook omdat Nederland op dat gebied tot de groep van relatief goed presterende landen behoort, zoals ik laat zien in ‘Boeiend en geboeid: een monetaire geschiedenis van Nederland sinds 1814/1816’.
Als relevante periode nemen we de periode tussen 1936 en 1998. 1936 Omdat in dat jaar Nederland de gulden losgekoppeld heeft van het goud (als het allerlaatste land overigens) en daardoor sinds dat jaar het land zelf, meer specifiek de centrale bank, de koopkracht bepaalt. 1998 Nemen we als eindpunt omdat dat het laatste jaar is waarin we de gulden hebben gehad en zo, op zijn minst op papier, een eigen monetair beleid konden voeren.
Dankzij het ijverige werk van onze statistici hebben we in Nederland veel informatie over prijzen en prijsontwikkelingen door de eeuwen heen. Uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt bijvoorbeeld dat tussen 1936 en 1998 zoete melk 1.420 procent duurder is geworden. Rund- dan wel varkensvlees kostte in 1998 1574 respectievelijk 1545 procent meer dan in 1936. Ook brood, rijst, koffie of kaas zijn met meer dan 1.000 of soms zelfs met meer dan 2.000 procent duurder geworden. Als we kijken naar de prijsontwikkeling van het mandje goederen en diensten waar we ons geld aan uitgeven, ofwel de inflatieontwikkeling, dan zien we dat de totale inflatie in Nederland tussen 1936 en 1998 1.481,2 procent bedraagt.
Inkomens en prijzen
‘Ja, leuk maar volkomen irrelevant’ hoor ik veel economen al denken. Het zal ons een zorg zijn met hoeveel de prijzen zijn gestegen, als ons inkomen maar harder omhoog klimt zijn we tevreden. En dat klopt inderdaad, alleen wijzen op het feit dat de prijzen fors zijn gestegen zegt niet zo veel.
Zoals al genoemd beschikken we in Nederland over veel historische cijfers, waaronder die over de ontwikkeling van ons inkomen. Dat blijkt in de genoemde periode met 1390 procent te zijn gestegen. Kortom, het gemiddeld inkomen per persoon in Nederland is sinds het jaar waarin de waarde van ons geld bepaald werd door de centrale banken (ik schrijf met opzet in meervoud omdat de prijzen in Nederland niet alleen door onze De Nederlandsche Bank werden bepaald maar ook door de buitenlandse centrale banken omdat wij een kleine, open economie hebben) minder hard gestegen dan de prijzen. Anders gezegd: wij zijn, gemiddeld genomen, armer geworden!
Grote kans dat u nu denkt ‘he, maar dat kan toch niet waar zijn, we zijn rijker dan ooit’: dat is voor een deel vooral het gevóel dat men heeft. Voor een belangrijk deel is die vermeende gestegen rijkdom nep omdat het voor een belangrijk deel gaat over welvaart gekocht door schulden. En dat is geen echte welvaart omdat die schulden ooit terugbetaald moeten worden. Velen beschouwen het wel als welvaart omdat ze dat nare feit over schulden vergeten. Een voorbeeld ter verduidelijking: wie een auto van EUR 20.000 koopt en die aankoop financiert met een lening van EUR 20.000, ziet zijn welvaart in feite niet stijgen. Immers, tegenover het bezit staat een even hoge schuld, de saldo van beide posten is EUR 0,00. Alleen als we die schuld vergeten, lijkt het erop dat onze welvaart is gestegen met EUR 20.000.
Maar de economische groei is toch wel veel hoger dan de stijging van de prijzen, denkt u nu wellicht. Als dat het geval is, dan heeft u inderdaad gelijk. De Nederlandse economie, gecorrigeerd voor de inflatie, is tussen 1936 en 1998 met maar liefst 14.542,64 procent aangedikt.Instabiliteit
En toch is de welvaart bij lange na niet zo hard gestegen. Het is alleen dankzij torenhoge schulden – zeker in Nederland, kampioen particuliere schulden in de wereld – dat onze welvaart ogenschijnlijk geëxplodeerd is tussen 1936 en 1998. Als u nu trouwens denkt ‘ja, maar het inkomen is niet alles, vergeet de aandelenkoersen en de huizenprijzen niet’: klopt, maar vergeet u niet dat als de enorme stijging ervan door inflatie komt, dat in de kern ook geen echte welvaartsstijging vertegenwoordigt!
Dit, dat het gemiddelde inkomen minder hard is gestegen dan de prijzen terwijl de economische groei fors is geweest, is helaas meer dan een triviaal feitje. Het betekent dat het leeuwendeel van die groei neergeslagen is bij een heel kleine groep mensen. Met andere woorden, de middenklasse is, zeker relatief gesproken, verzwakt al die tijd. Is dat belangrijk? Zeker!
Zolang het feit dat het inkomensstijging achter de stijging van de prijzen blijft, gecamoufleerd kan worden door almaar meer schulden aan te gaan, is er niets aan de hand: velen merken daardoor niet dat ze er in feite nauwelijks op vooruitgaan. Het is wanneer dat schulden-stapelen spel afloopt, dat dat feit duidelijk wordt. Dat is wat in 2008 is gebeurd en dát is de reden waarom de huidige crisis zo lang duurt, veel langer dan een ‘normale’ periode van economische neergang. De crisis waar we nu in zitten, is geen huis-, tuin- en keukencrisis maar iets wat veel ernstiger is. Zo veel ernstiger, dat de gevolgen zich niet alleen tot de sfeer van de economie beperken.
Een groot deel van de bevolking komt er nu achter dat die veelgeprezen globalisering hen weinig tot niets gebracht heeft, behalve een grotere kans op baanverlies. Economische en politieke instabiliteit is het gevolg. De grote en toenemende afkeer van vrijhandel en internationale samenwerking (denk aan lidmaatschap van de EU bijvoorbeeld) is zo’n gevolg. Als globalisering toch geen toegevoegde waarde heeft voor grote groepen mensen, dan wijzen die die af. De oprichting en verdieping van de EU was de Europese vorm van globalisering; de afkeer ervan is de Europese vorm van de mondiale trend. En dat is, in mijn ogen, te herleiden tot het besluit het internationale geldstelsel los te maken van het goud, een anker, een sterk disciplinerend mechanisme, en die grote verantwoording bij de centrale banken neer te leggen.
Het moment waarop de centrale banken de verantwoordelijkheid hebben genomen voor de waardeontwikkeling van ons geld, is het moment geweest waarop die waarde spectaculair is gaan dalen, met alle economische en niet-economische gevolgen van dien. Dat heeft zelfs letterlijk ons geld vernietigd: tot 1983 hadden we in Nederland een muntstuk van één cent. In dat jaar werd dat muntstuk afgeschaft omdat de inflatie de productie ervan zo duur had gemaakt dat de productiekosten hoger waren dan de nominale waarde. Het uit de omloop nemen van de ene na de andere munt, gemaakt van zilver bijvoorbeeld, en het vervangen ervan door de munten van veel minder dure metalen zónder dat de nominale waarde veranderde, is een ander voorbeeld van hoe ons geld, letterlijk, in loop der tijd waardelozer is geworden.
Denk aan deze historische feiten de volgende keer als u een centrale bankier hoort zeggen dat prijsstabiliteit het doel is en dat de centrale banken het tot nu toe prima hebben gedaan. Het zijn overigens dezelfde lieden en instellingen die prijsstabiliteit zegen na te streven die nu de prijzen stabiel ‘dreigen’ te worden (want lage inflatie) hemel en aarde bewegen om de prijzen omhoog te jagen!
Ik laat het, met het oog op deze geschiedkundige feiten, aan u over om de vraag te beantwoorden of geld zijn waarde eerder zal behouden in contanten (lees, vertrouwen in de centrale banken) of in edelmetalen.