Hoe (centraal) bankieren echt werkt (deel I)
8 mei 2015
Bankieren en geldschepping staan steeds centraler. Het is een onderwerp dat leeft. Het burgerinitiatief 'Ons geld' is daar een voorbeeld van. Zij haalden al meer dan 100.000 handtekeningen op voor een initiatief dat de macht om 'geld' te scheppen in de handen van de overheid wil leggen.
Hoe (centraal) bankieren echt werkt (I)
Bankieren en geldschepping staan steeds centraler. Het is een onderwerp dat leeft. Het burgerinitiatief 'Ons geld' is daar een voorbeeld van. Zij haalden al meer dan 100.000 handtekeningen op voor een initiatief dat de macht om 'geld' te scheppen in de handen van de overheid wil leggen. Het debat wordt momenteel gedomineerd door personen die geld en schuld (geldsubstituten) verwarren wanneer het hen schikt. Daarom hier een aantal belangrijke opmerkingen over geld en bankieren en waarom 'Ons geld' het verkeerd heeft. Wellicht dat ik hier een mini-serie van maak, dus feedback is welkom.
Eerst wat geschiedenis
Nadat de mensheid haar geïsoleerde bestaan achter zich liet, ontstond er directe ruil. Een appel voor een spreekwoordelijke peer. Het probleem van directe ruil is uiteraard dat er sprake moet zijn van een 'gelijktijdige behoefte'. Iemand die nu een peer wil maar een appel heeft, moet iemand vinden die nu een peer heeft en een appel zoekt.
Dus wat gebeurde er in de loop van tijd?
Mensen gingen de minder verhandelbare goederen inruilen voor beter verhandelbare goederen. Sommige goederen kregen een 'ruilwaarde' — een prijsopslag omwille van hun geschiktheid om ze verder te ruilen — naast hun 'gebruikswaarde'. Deze evolutie heeft plaatsgevonden over een lange periode.
Veel verschillende goederen zijn daarom gebruikt als ruilmiddel — schelpen, zand, etc. Sterker nog, het woord 'salaris' komt van 'salarium', Latijns voor zout, omdat Romeinen op een bepaald moment in zout uitbetaald kregen.
Uiteindelijk kwam metaalgeld als 'winnaar' uit de strijd. De edelmetalen waren bij uitstek geschikt als geld. Zij waren deelbaar, homogeen en vergingen niet. Een monetaire metaalstandaard ontstond.
De ontwikkeling van het bankwezen
Het bankwezen ontwikkelde zich ook. Mensen wilden hun goud graag opslaan en kluisbewaarders — voorlopers van de moderne bank — deden dit tegen een vergoeding.
Stapsgewijs evolueerde dit opslaan naar een modernere bank. Een bank zoals de Amsterdamsche Wisselbank, de Nederlandse bank van internationale faam. Goud werd opgeslagen en alle transacties (alle goudstortingen) werden bijgehouden in een grootboek. Onderlinge transacties tussen klanten konden simpelweg tegen elkaar weggestreept worden in het grootboek.
Deze modernere bank was een 100% reservebank — een bank die voor al het girale goud een 100% goudreserve aanhield. De Amsterdamsche Wisselbank was overigens de laatste van haar soort. Sinds 1820 kent onze wereld alleen nog maar fractionele reservebanken.
De opkomst van centraal bankieren
Niet lang na het einde van de Amsterdamsche Wisselbank, werd in 1844 de bankwet van Robert Peel in Engeland door het parlement geloodst. Deze wet gaf de Bank of England een monopolie op de uitgifte van biljetten. Bovendien vereiste de wet dat alle bankbiljetten gedekt moesten worden door een exact gewicht aan goud of zilver.
De 19e eeuw werd gekenmerkt door een veelvoud aan bankcrises en terugkerende episodes van economische hoogtij en depressie. Robert Peel herkende dat de oorzaak van recessies monetair was, en dacht deze uit te kunnen roeien door de uitgifte van bankbiljetten te beperken door 100% reserves te eisen en te grondvesten in één bank.
Dat is tevens de reden dat we tegenwoordig maar één bankbiljet kennen — dat van de Europese Centrale Bank (ECB), en geen losse biljetten hebben van de ING, Rabobank en ABN Amro, zoals ervaring in Schotland ons leert dat dat ook prima mogelijk is. De bankwet van Robert Peel centraliseerde de uitgifte van papieren biljetten.
Commerciële banken hielden vervolgens geen goud (of zilver) meer aan, maar simpelweg de papieren biljetten of deposito's van de Bank of England. In feite centraliseerde Robert Peel niet alleen de uitgifte van biljetten, maar daarmee ook de goudreserves.
Een klein detail: bij de eerste de beste handelsdepressie werd de 100% reservevereiste opgeschort onder het mom van een noodgeval.
Over de semi-goudstandaard
Tot aan 1971 kenden wij een semi-goudstandaard. Deze semi-goudstandaard veranderde in 1944 met Bretton Woods in een dollarstandaard voor veel landen, maar de dollar was toen nog 'as good as gold'. In 1944 hielden buitenlandse centrale banken geen goud meer aan, maar dollars. Voor 1944 waren de goudreserves gecentraliseerd op nationaal niveau bij de nationale centrale banken.
Hoe dan ook werd deze semi-goudstandaard, zowel voor als na 1944, gekenmerkt door het feit dat de goudvoorraad in de handen van een centrale autoriteit was.
Sinds de overgang naar de semi-goudstandaard — van een systeem waarin banken zelf goud aanhouden die door rekeninghouders altijd opeisbaar zijn — veranderde het concept geld. Geld is niet langer goud, geld zijn de bankpassiva van de centrale banken.
De enige bankpassiva die wij als eenvoudige burgers vandaag nog kunnen opeisen, zijn de papieren biljetten van onze centrale bank (die verder niet ingewisseld kunnen worden voor iets anders).
Verrassing: uw geld bij de bank is geen geld
Voor velen is het dan ook een verrassing dat het geld op uw betaalrekening geen geld is. Het is een direct opeisbare lening aan de bank. U bezit geen geld, maar een bankpassiva. En deze bankpassiva zijn — meestal — zo goed als geld, maar er is een wezenlijk verschil.
Ik benadruk: dit verschil tussen geld en schuld — of beter gezegd: bankpassiva — is van groot belang om bankieren en het geldsysteem te begrijpen.
Wat een bank doet is dus geen 'geld scheppen'. Het creëert geen 'geld uit het niets'. Het geeft schuldbewijzen uit, die eventueel inwisselbaar zijn voor papieren biljetten van de centrale bank, en algemeen geaccepteerd worden door andere commerciële banken.
De overheid zelf heeft er echter alles aan gedaan om deze bankdeposito — deze bankpassiva — zo goed mogelijk te onderschrijven.
In bijna alle landen zijn garantiedepositostelsels in het leven geroepen zodat rekeninghouders zich niet langer bekommeren om de kredietwaardigheid van een bank. Een centrale bank is de geldschieter in laatste instantie. En als zelfs dat niet voldoende is, neemt de overheid en dus de belastingbetaler alle schulden op zich.
Uw banktegoed is dus een geldsubstituut, geen geld. Uw banktegoed is een krediet aan de bank. Geld zijn de bankpassiva van de centrale bank.
Volgende week bespreken we de kredietverlening van banken. Voor opmerkingen of vragen, twijfel niet om mij aan te schrijven.