Waarom QE 2.0 en verdere renteverlagingen ongewenst zijn, tevens advies aan Lagarde
10 september 2019
Nog twee nachtjes slapen en het bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) komt weer bij elkaar. Als ik ze één A4-tje zou moeten en mogen geven, dan zou ik ze het gedicht The Road Not Taken van Robert Frost voorschotelen, zodat ze eraan herinnerd worden dat er meer dan één weg is die te bewandelen is.
Dat is nodig want het ECB-bestuur ziet namelijk maar één weg voor zich. Nadat ze elkaar gevraagd hebben hoe de vakanties waren – het is de eerste vergadering na de zomer – zullen de leden het dan ook niet of nauwelijks hebben over óf het monetaire beleid in de eurozone nog ruimer moet maar de hele vergadering besteden aan hóe dat te doen en in welke mate. In het verlengde daarvan vind ik de recente berichten als zou er een schisma bestaan tussen duiven en haviken in het bestuur, nu Weidmann en Knot onder meer aangaven weinig te voelen voor een nieuwe ronde quantitative easing. Beide heren hebben alleen aangegeven dat ze QE nú niet zien zitten maar wijzen het instrument an sich níet af. En met verdere renteverlagingen hebben ze geen moeite, zoals Knot onlangs in een vraaggesprek zei. Zelfs met de meest ruime definitie van ‘havikachtige centrale bankier’ kun je dat niet als hawkish geluid aanmerken.
De zeer invloedrijke nieuwe hoofdeconoom van de bank, Philip Lane, zei onlangs dat de ECB moet leren van de andere centrale banken. Bij mijn weten is er maar één centrale bank die dingen doet die de ECB nog niet doet, en dat is die van Japan. De Fin Oli Rehn zette onlangs de toon toen hij in een interview zei dat de bank de verwachtingen die op de markten leven moet overtreffen door een ‘substantieel en omvangrijk’ pakket van maatregelen aan te kondigen. In mijn ogen moet de bank de markt inderdaad verrassen. Maar op een hele andere manier dan waar Rehn en vele anderen in het ECB-bestuur aan denken.
De ECB probeert al jaren de inflatie in het euroland aan te jagen richting de doelstelling, te weten jaarlijkse prijsstijgingen van onder, maar dicht bij 2 procent. De bank verlaagde de officiële rentes naar 0 en -0,4 procent en kocht op grote schaal staats- en bedrijfsobligaties op. Ondanks het veelvuldig bemesten en bewateren, bloeien de inflatiebloemen echter niet bepaald. De inflatie in het euroland bedraagt 1 procent en de trend is dalend. Ondertussen geldt voor het monetaire beleid dat de negatieve bijwerkingen de overhand beginnen te krijgen. Banken overwegen de spaarrentes voor alle spaarders negatief te maken, gepensioneerden zien hun pensioen(aanspraken) in reëel maar ook steeds vaker nominale termen dalen en de overheden van de eurolanden die hun economieën moeten hervormen, laten dat na omdat de dankzij de ECB lage of geen rente betalen om de onhoudbare situatie te blijven financieren.
Nog meer van hetzelfde doen, dreigt de negatieve bijwerkingen uit te breiden en te verspreiden terwijl de kans dat zo’n casinoachtige, wanhopige ‘alles op zwart’-aanpak nu wel de inflatie zal aanjagen, klein is. Die kans is klein omdat de kans groot is dat de inflatie veel te laag is voor de ECB niet ondanks maar dankzij het beleid van de bank.
De wet van vraag en aanbod is de kern van de economische wetenschappen. Zeker op de korte termijn, loopt de inflatie op als de vraag het aanbod overtreft en daalt als het aanbod groter is dan de vraag. Zijn de twee min of meer gelijk aan elkaar, dan bewegen de prijzen niet of nauwelijks.
Een van de gevolgen van het ECB-beleid is dat veel bedrijven die eigenlijk geen bestaansrecht hebben (lees: niet levensvatbaar zouden zijn bij normale rentestanden) niet omvallen. Die zombie-bedrijven blijven gewoon produceren, waardoor het aanbod van goederen en diensten hoog blijft.
Ondertussen neemt de vraag niet veel toe. Veel, vooral grote, bedrijven hebben ingehouden winsten die ze vooral gebruiken om uit te keren aan de aandeelhouders, bijvoorbeeld via inkoop van eigen aandelen. Bedrijven die geld nodig hebben om te investeren, krijgen steeds vaker geen lening, blijkt uit de gegevens van de ECB zelf. Hetzelfde geldt voor huishoudens. Andere huishoudens proberen juist hun schulden te reduceren of voeren hun buffers op. Ondanks de zeer lage nominale en behoorlijk negatieve reële spaarrente, sparen ze meer dan in het verleden.
Ze sparen wellicht meer juist dankzij de lage spaarrente, om toch hun streefbedrag te halen. Meer sparen betekent dat er minder geld overblijft voor consumptie, waardoor de vraagstijging de toename van het aanbod niet kan bijbenen.
Het is goed voor te stellen dat het beleid van de ECB er enerzijds voor zorgt dat het aanbod hoog blijft en anderzijds dat de vraag naar goederen en diensten minder snel toeneemt. De wet van vraag en aanbod is dan onverbiddelijk en leidt ertoe dat de prijzen een behoorlijk lange tijd niet of nauwelijks stijgen. Het gevolg is dat plannen om het monetaire beleid nog langer zeer ruim te houden en nog ruimer te maken, voorlopig geen gewenst effect zullen maar wel allerlei ongewenste bijeffecten kunnen verergeren.
Het bovenstaande betekent dat wie inflatie wil aanjagen, een minder ruim beleid in het vooruitzicht moet stellen. Daardoor zou het aanbod dalen en in ieder geval minder snel stijgen dan de vraag, waardoor de inflatiebloemen wél zouden bloeien en de negatieve bijwerkingen minder zouden worden.
Frost’s gedicht eindigt met ‘Twee wegen scheidden in een woud, en ik-Ik nam de weg die het minst bewandeld werd, En dat maakte een wereld van verschil.’ Soms maakt het kiezen voor de minst bewandelde of op het eerste gezicht logische weg, een wereld van verschil. Maar dan zouden sommige eurolanden in financiële problemen kunnen komen, is een mogelijke tegenwerping van de ECB. De doelstelling van de ECB was toch inflatie aan te jagen en niet om overheden overeind te houden?